Uit een zolderraam

Hier ziet men niets dan daken; prachtig zijn
Door ’t leven zij vervormd, en zoo gekorven,
Als mannen die het ijzren kruis verworven
Hebben, en na den slag veel zachter zijn
Dan vroeger, en zeer veel menschlievender.
Zoo laten zij een lachen bij zich schuilen,
En een stil lijden, en verbeten huilen,
En een vergeten, dat veel grievender
Dan toorn is, en verbijsterend bekennen.
En ginder rukken zij zoo dreigend saâm
Als havelooze horden, maar dan rennen
Enklen ver weg, naar dorpen zonder naam.