VI Het leed leeft uit; Gij hebt Uw kracht

Het leed leeft uit; Gij hebt Uw kracht
Tot deze woorden willen sparen.
Hoe siddren de verstomde scharen,
Nu Gij hen toeroept; ”t is volbracht!’

Zij zien als uit een diepe schacht
De sterren aan de lucht ontglimmen,
De zon staat hoog boven de kimmen,
Maar in hun hart verdicht de nacht.

Die schimpend U verloochnen dorsten,
Slaang angstkrankzinnig op hun borsten,
Zij vreezen Uw gerechte straf!

Wij, wetend dat Ge Uw recht zult wreken,
Door onze boosheid stuk te breken,
Bidden Uw groot ontfermen af.