Vruchteloos

Nog dringt uw ademfluistren tot ons door,
Ofschoon gij van ons hart zijt weggeborgen.
Een vaag gemurmel van uw verre zorgen
Bleef wonen in de gangen van ons oor.

Over de heide, tusschen heuvels door,
Waaien de nevels eiken wintermorgen.
Een sneeuwjacht houdt de witte zon verborgen.
Achter de wereld ging het licht teloor.

Het zijn de grauwe gore winterdagen
Die ’t kranke hart meer dan de nacht versagen,
Van dood en leven ’t somber grensgebied,
Waarheen wij altijd weer onze oogen wenden,
Aanklagend: liefde, voer ons uit de ellenden,
Neem onze handen…, maar gij zijt daar niet.