Wanneer ik tot u bidden wil,
Dan moet de wereld om mij stil
En ook mijn hart moet stille wezen.
Want in een zwijgen daalt gij neer,
En door de windelooze sfeer
Komt mijn gebed tot u gerezen.
En zelfs mijn onbewust gezucht
Is voor uw liefde een genucht
Alsof zich hemels duizendtallen,
Van eenen zoeten schrik vervaard,
Voor uwe heerlijkheid ter aard,
Een witte neerslag, lieten vallen.
Zoo dekt de blanke najaarsdauw,
Tot rijp verstard, de grazen gouw,
En schittert in het zongewemel.
Maar als u mijn verzuchten groet,
Bedauwt gij zelf mijn dor gemoed,
En maakt mijn werelds hart ten hemel.
Laat mij dan in de stilte zijn
En kom gelijk de zonneschijn
Des morgens aan de kimmen blozen.
Dan spruiten uit het doode stof
Van mijn bedauwden hartenhof
Voor u de leliën en rozen.