Afgezette koning

Ik heb mijn rijk nog nooit zoo goed gekend
Dan nu ‘k als burger door het land kan reizen
En niet hoef kiezen wat de heeren prijzen,
Ieder bezoeken mag, daar geen mij zendt.

Ik zie de schande en ik voel de ellend …
Wie ben ik, dat ik mee zou durven spijzen
Met deze milden, die niet naar mij wijzen
Maar glimlachen half naar mij toegewend?

‘Die stakkerd is zijn mooie baantje kwijt,’
Hoorde ik een kerel zeggen tot zijn meid,
‘Laten wij met hem drinken en hem troosten.’

Hij drukte, toen ik even aarzlen dorst,
Me als broer aan zijn getatoueerde borst,
O God, wie ben ik bij die goddeIoosten?