Zijn wil heeft over mij gestormd. Dit waardelooze klompje klei, Hij kneedde ’t naar zijn makelij, En heeft mij tot een mensch gevormd. Is het dan wonder dat ik denk AIs en in dit kort seizoen, – Ach minder schoon
Categorie: De Levensgift
Verlangen
Zeus schiep zich om tot stier en zwaan En koningsadelaar, in fel Godlijk blind laaiend minnespel. Gij zijt als hemeling ontstaan. Gij zijt mijn engel, en beschermt Mij met en tegen uw natuur. Ik ben uw zuster en gebuur, Ik
Kussen
Ik kus uw lippen en uw oogen, Ik kus uw haren en uw mond, Ik kus mij moede en gezond; Kussende ben ik rondgetogen. Gij glimlacht en gij wilt gedoogen Dat ik uw hand kus en uw voet. Ik eet
Troost
Ik hield mijn moe gezicht verborgen Tusschen uw wang en schouder; ‘morgen Mis ik uw zachtheid en uw moed, Uw koele mond, uw hart vol gloed.’ Toen, in een sterk en stil erbarmen, Sloten zich vast om mij uw armen.
Weten
Ik weet nu, wat ik had vermoed. Dat ieder hunkert naar zijn droom. Wij zijn niet wijs, wij zijn niet vroom, Wij leven buiten slecht en goed. Zoodra wij minnen, en bemind Zijn, laat de liefde haar gordijn Neêr tusschen
Ledigheid
Ik heb geen eigendommen meer. Hij roofde lijf en ziel en geest. De toekomst en wat is geweest Gaf ‘k in de handen van mijn heer, Ik, broze flesch in stroo gehuld, Kostbaar, maar ledig weggezet, Nutteloos, tot hij op