Een-zijn

Zijn wil heeft over mij gestormd.
Dit waardelooze klompje klei,
Hij kneedde ’t naar zijn makelij,
En heeft mij tot een mensch gevormd.

Is het dan wonder dat ik denk
AIs en in dit kort seizoen,
– Ach minder schoon en minder koen
Als hij – leef naar zijns harten wensch?

God zag, en sprak: ’t is goed geweest
Het onbarmhartig vuurverbond,
Dat deze lichamen verslond.
Zij beiden werden één van geest.