De brief

Het zijn de woorden niet, maar ’t is de geest,
Die onweerstaanbaar door zijn ijle koelte
Stuwt naar de sferen van de zon’ge zoelte,
Waar gij met uw gevoelen zijt geweest.

Bij ’t roezelig beginnen van een feest
Bevangt mij soms een duizelende zwoelte.
Dan daalt de diepe stilte … en ik voel te
Herrijzen tot de blijdschap, onbevreesd.

Wil zóó een groote vreugde tot mij komen?
En heb ik meer den wilden onrust lief?
Kan ik de weelde missen van het smachten?

Ik voel mijn wezen van de rust doorstroomen,
Nu deze klare stem zich tot mij hief,
Als zalige vervulling van het wachten.