De dikzak

Hij is van boerelijke bloede.
Zijn vorm, zijn inhoud en gewicht
Verscheen reeds menigmaal in ’t licht,
Want reeds voor eeuwen ging zijn vroede
Geslacht dezelfde landstreek rond
En schatte peerden en percelen,
Het zwoegend grauw, ’t graan op de delen,
Luidruchtig van gemoed en mond.

Hij stompt de vrouwen in de maag
En strijkt de meisjes langs de wangen.
Geen neemt het kwalijk, hij is gul.
Maar lachend vlucht men als hij traag
En hulploos iemand tracht te vangen,
De kudde omdwalend als een bul.