De distel

Van top tot teen één wapen
Staat hij in strengen dos.
En trots versiert zijn slapen
De roode vederbos.

Hij wordt van elk gemeden
En weert een ieder af.
Hij strekt zijn straffe leden
Naar Die hem ’t leven gaf.

‘Gij deed mij ’t al ontberen,
Wat andren lieflijk maakt.
Ik moest den oorlog leeren,
Ten leven nauw ontwaakt.

Mijn gierge min, versloten
In bitterheid en hoon,
Is naar U uitgeschote:
Een laaie vlammenkroon.

En is de strijd volstreden,
Wat andren armlijk schijn’,
Ik heb om U geleden
De gramme levenspijn.

Laat mij dit heil verwerven:
Wanneer de dood aanslet,
Gewapend U te sterven
Als een standvastig held.’

Van top tot teen één wapen
Staat hij in strengen dos.
En trots versiert zijn slapen
De roode verderdos.