De Duitsche Herder

Hij Ioopt door ’t huis en opent alle deuren,
Bekommert zich niet veel om mijn gezag,
Komt heel nieuwsgierig de bezoekers keuren,
En wee, wie hij niet zien of luchten mag.

Hij wil vroeg spelen, maar de ontstelde gast.
Weet niet hoe snel hij onder ’t dek zal kruipen.
Gekrenkt en zeer onaangenaam verrast,
Gaat hij diep zuchtend naar zijn kleedje sluipen.

Hij staat met zijn vier ponten bij elkaar
Op ’t hooge hek te Iuistren en te loeren,
En blaft staartzwaalend en met opstaand haar
Als men zijn heilgen bodem durft beroeren,
En weet, ’t dorp luistert eerbiedsvoI en vreest.
Hij is heel zacht, maar speelt heel graag den beest.