De ‘eerste dame’

Ik ben de bloemtak die het huis versiert.
Van een zeer ouden stam ben ik gerukt.
Mijn heer vereert mij als zijn eerst bezit.

Soms uit de kennel van de concubinen
Wringt een hoogzwangere zich en werpt haar dracht
Voor ’t hemelrecht van mijn gebonden voeten.

Haar blik kruipt op naar mijn emaille gelaat
En tracht door ’t scherpe split der donkere oogen
Binnen te dringen tot mijn heerschershart.

Ik ben de huismacht, gunst van heer en goden
Moet door mij stroomen en de bloesems drijven,
Die ik genadig ritslend reegnen laat.

Ik denk: het is vandaag een goede dag.
De wind is stil, de booze geesten slapen.
Mijn bloed is helderrood en warm en rustig.

Ik werp haar rustig een rood mutsje toe.