De geboorteheilige

Eerst toen hij dood was, en men hem vergat,
Begon het wonder; kindren hoorden fluistren
Boven zijn graf als het begon te duistren.
En ’s morgens was het gras zoo groen en glad
En bIoemdoorspikkeId of een lentedauw
Met zon gemengeld de aarde kwam bevruchten.
En in geIoovig domlende gehuchten
Verscheen hij aan de minnenden; en nauw
Zagen de mannen hem, of met een schok
Voltrok de paring zich; en zij ontvingen,
De vrouwen, en zij speurden huiveringen
Of hemels zaligheid hun ziel doortrok.
En als zij baarden voelden zij geen pijn.
En kindren kwamen in hun arm gegleden
Zoo blond en tenger en zoo blank van Ielen
als vIeeschgeworden voorjaarszonneschijn.
En het gerucht van hem werd Iuid en groot
En daaglljks kwamen menigten te zamen
En prezen hem met uitgelezen namen
En vroegen bijstand, maar hij zweeg hen dood.
En toen men hem een altaar had gesticht,
En boven ’t graf een kerk was opgetrokken,
Verstooi zijn stof Lij ’t luiden van de klokken
En werd geen wonder meer door hem verricht