De godsman

Niet, dat hij hen genas, maar Ieerde dulden
Het euvel waarmee God hun vIeesch bezocht,
Dat zijn gebed hun opstand overmocht.
En ’s Heeren vreê hun bange ziel vervulde;

Dat zij na sIapeIoozen nacht, den dag
Doorstroomd van zaligheid en zachtheid dragen.
Dat de bezoekers slechts zichzeIf 6ekIagen
En van den zeggen: zij zijn Gods geslacht.

De boeven en de schobbers en de kranken,
Het uitschot van de stad dat vloekt en kermt,
Over wie Christus zich alleen ontfermt,
De hongerige slapers op de banken.
De stervenden in vodden en in stanken,
De hellge drom die onze deugd omzwermt.