De jonge zeeman I

Elk volgt de fluisteringen van zijn bloed.
Uw oogen zien de blauwe paradijzen
Der ziel zoo heerlijk in de lucht verrijzen
Dat gij den weg daarheen wel volgen moet.

Dáárom deint ’t ruischen van de zee zoo zoet
Uw hart door, dat gij nooit haar parelgrijze
Blinken vergeet, en altijd hoort de wijze
Die wind fluit, dansend over vlakke vloed.

Uw mild hart kent de barre stormen niet
Van brekend leed en hopeloos verdriet,
De droom belooft en houdt de smart verborgen.

O God! Wanneer hij naar de diepte afsteekt,
Geef, dat zijn schip, geef dat zijn droom niet breekt!
Bewaar hem voor het nachten zonder morgen.