De lezende jongen

Hij houdt van boeken over Indianen.
En zelf is hij zoo teeder van gemoed,
Dat hij geen kwaad denkt en geen onrecht doet.
Toch leest hij graag van strijd en bloed en tranen.

’t Paard kniegeklemd, of hangend aan de manen
jagen zijn helden door den grazen vloed
Der prairies, en hun gulzig mes behoedt
Den vriend in doodsgevaar op al zijn banen.

Hoe gretig leeft hij met de mannen mee.
Hij balt zijn vuisten en hij houdt zich reê
Te steken, wreed van mond en hard van oogen.

Hij ziet hun kamp met het rood flakkrend vuur
En voelt rondom zich als een sterke muur
De scherpe waak van mes en bijl en bogen.