De ring

Gij gaaft den gladden gouden ring
Met den zeskantigen diamant.
Dit is de regenbogenbrand
Gebonden in wit licht; ‘k ontving

’t Symbool van hemels heiliging,
Die aardsch beminnen witter maakt
Dan sneeuw, hoe fel en rood zij blaakt.
En ‘k draag als een beveiliging

Zeer fier voortaan uw Iiefdesspreuk.
Toen zwoert gij, en ik zwoer: ‘zoo groot
En zoo doorlichtend tot den dood
Blijve ons verbond, en zonder breuk.’