Bloed kampt met bloed en geest strijdt tegen geest.
De handen kunnen slechts hun werk volbrengen.
Wiens voelen schroeit, wiens denken kan verzengen,
Viert nu of straks ’t bewimpeld zegefeest.
Alles moet opgeofferd, ’t liefst bezit
Wordt weggerukt en zinneloos vertreden.
Er mag nog slechts om ’t eigen bloed gestreden,
Dat ’t denken tot waanzinnigheid verhit.
Wat geeft het stormen door den kogelregen
Als ’t bloed het ander bloed niet meer weerstreeft ?
Alleen zijn woede houdt den vijand tegen,
Al wordt het lijf verhouwen of doorzeefd.
Ieder kan dapper sterven, maar hij wint,
Die ’t razend oproer van ’t bloed in zich vindt.