De valsche getuige

Zijn woord getuigt van anderer bekeering.
Hij rookt geen sigaret, maar drinkt wel wijn.
Zijn onsoliede ziel is een legeering
Van waarheid, weelde, strenge ascese en schijn.

Hij vindt in ieder godsdlenst iets ter Ieering
Maar wil ’t liefst in de conventikels zijn.
De kerk eischt hart en hoofd, geloofsvermeering,
’t Gezelschap onmacht en een dierbre pijn.

Hij spreekt met wellust over buurmans leven.
(Hoe menigmaal heeft hij niet zitten beven
Om dit stuk vuil, die doode misgeboort.
Maar God wou zich genadig nederbokken
En ’t rookend brandhout aan het vuur ontrukken)
En praat ’t volk doof, maar God heeft niets gehoord.