De wijnstok

Aan uwen sterken muur gestut,
Voor allen guren tocht beschut,
O God, laat dragen
In zuivre lucht,
Mijn eedle vrucht,
Naar uw behagen.

Gij, die de winden hebt geluwd,
Uw zoetheid in mijn vrucht gestuwd,
Warm gouden zeemen,
Zoodat de hand
Bevende brandt,
Om haar te nemen,

Kom zelven tot uw rijpende aard,
De bonte en bleeke najaarsgaard,
Zij toeft uw stonde.
En laat mijn wijn
Geheven zijn
Ten uwen monde.