Geestelijk lied

Die eenmaal hem beminnen mocht,
Moet hem altijd beminnen.
En die hem zeer te vinden zocht,
Als eenen kleinen kinde,
Dien neemt hij liefdrijk bij de hand
En leidt hem naar zijn land.

Die eenmaal in zijn dienst wou gaan
Maakt hij van slaaf tot vrije.
Die zonder loon als knecht wou staan,
Wordt zoon en ingewijde,
En onderhoudt den laaien brand
Van ’s harten offerand.

Die eenmaal zijn beminde werd,
Kan nimmermeer verderven.
Tot zuivre vreugd wordt hem de smert
Van leven en van sterven.
Een kind, de lachende oogen groot,
Ziet ’t leven, dóór den dood.