Gij en ik

Ik weet de wereld niet, gij zijt alleen.
En wat er in de ruimte moog gebeuren,
’t Is slechts een gobelin van stille kleuren,
Dat wiss’lend schuift achter uw leven heen.

Dagen en nachten, lachen en geween,
Het voorjaar met zijn versch ontwaakte geuren,
Herfst met zijn alle leed verstillend neuren,.
Bestaat slechts wijl uw licht er over scheen.

En ik dan, ben ik niet de donkerte,
Waardoor uw glans zich heller wil vertoonen;
Een wolk waarbinnen zon zich kort verschool?

Dan rijst in blindend goudgeflonkerte
Boven hen die in diepe schaduw wonen
Uw schoon gelaat als opperste idool.