Het claustrum

Voor Pater Jos. van Wely O.P.

Grof onweer dreunde door den kloosterhof,
Er zonk een lauwe dommelige regen
Het dorstig geuren van de bloemen tegen,
’t Bont mozaïek vergrijsde klam en dof.

Toen woei welluidend langs de ruime gang
Tot onze harten, die zich stil verhieven,
In donker koor, ijle recitatieven,
De zuivre vroomheid van een kerkgezang.

O naakte ziel, die rilt van schaamte en leed,
Wat voelt gij hier uw rauw berooid-zijn wreed…

Met kalm gelaat en blanke starende oogen
Baden de witte paters hun gebed.
Blind voor de wereld, was hun lichte tred
Standvastig, wijl zij zich tot God bewogen.

Toelichting: dit gedicht is ook gepubliceerd in De Beiaard (1920/1921)