Mag men bekennen dat men mint
En zijn gevoelen, denken, daden,
Uitstrooien als bevliesde zaden,
En hopen, dat een gunstige wind
Hen naar het veilig hart zal dragen
Dat open ligt en toebereid?
En na een koesterende tijd
Hen groeiend zien en bloemen dragen?
Ik heb ’t gewaagd; aanvaard mijn schrift.
Neem, lees, en wees als ik gelukkig
En handel liefdrijk met mijn nukkig
Hart en mijn ongebroken drift.