In de oude stad

Uw gouden oogen in de grijze stad
Gaven een glans aan overoude dingen.
Zij kwamen ons zoo klaar en gaaf omringen
Als kindren na het koele morgenbad.

Hoofden wendden zich naar u om, een vlam
Sloeg plotsling op in duistere gezichten.
Ik zag hun wezen van een gloed doorlichten
Of ’t leven zengend in hun zielen kwam.

O, heimelijk genieten, bitter wee,
Dagen , van onrust, of een vleug van vreê,
Gij weet niet, wat ge aan andren hebt gegeven.

Maar ik, die van de wereld niets begeer
Dan uw gelaat, telkens opnieuw en meer,
Ken ’t schriklijke verschil van dood en leven.