Jeroen Bosch

Hij werd bezocht door duivelen en spoken.
Afschuwlijker dan in de diepzee Ieeft
Is het gebroed dat om hem zwemt en zweeft.
Hij weet niet meer, dat hij met witte knoken
Zich vastklemt, maar ziet de eigen adem ronken
Van angst; het zweetend lichaam rilt en brandt.
BeëIzebul streelt met fluweelen hand
En heeft hem met een grauw den nek gebroken.

Hij voelt de wellust wellen in zijn Ieden.
Met de oogen toe ziet hij het zoetste naakt.
Stamelt blij lustwoorden of zijn ’t gebeden?
Is hij tot een zacht lijf of ’t kruis genaakt?
‘Leid mij niet in bekoring’ … afgestreden
Schildert hij, in den zuivren dag ontwaakt.