Le parfum du Marquis de Carabas.
Zijn lange welverzorgde witte handen,
Die lusteloos uit fijne kanten reikten,
Met keur van flonkerende ringen prijkten,
Voelde hij heet als harsge houten branden.
Hij bette ze in een koel glazuren kom,
En dacht: of ’t water niet zou ziede’ en dampen,
Lachte melancholiek en ietwat schamper,
En zag toen spottend naar den spiegel om.
Hij nam aandachtig de paarszijden doos,
Bekeek de fraaie fleschjes eer hij koos,
En hief de slicht geslepene flacon.
Toen er een druppel op zijn vingers vloeide,
Was ’t hem of eensklaps vreemde lelies bloeiden,
Hij bloeide zelf en geurde in de zon.