Maria-liederen – VIII Pietà

‘Ach, nu leeft gij enkel in mijn klagen!
Dóód is op mijn moeden schoot gedragen,
Waaruit al der wereld heil ontsproot.
Wat beteekent specerij en wade
Nu geen teederheid en tranen baten!
Wij bestendigen alleen den dood.
O mijn zoon! mijn eindlijk weergekeerde!
Liefste lam van mijne schaamle heerde!
Ach, ik heb geen balsem voor uw nood.
Want mijn liefde brak de albasten flesschen
Om uw levend wee te zalven en te lesschen,
Niets geneest uw wonden koud en blauw als lood.
Kon uw arme moeder voor u zoeken
Liefde en leven, als weleer de doeken
Waar zij u, een stralend kind, in wond!
Doch ik heb slechts tranen en gebeden,
En ik geef u al mijn bitterheden
Kussende uw bleeken wrangen mond!’