Liefde kent geen barmhartigheid.
Zij twist met ons om ’t daaglijksch brood.
Zij is het die ons rauw verstoot
En op de markt kastijdt.
Zij heerscht verbeten als de dood.
Wien zij gevangen heeft geleid,
Wordt enkel tot het graf bevrijd
En onsterflijke nood.
Onder banieren, blank en rood,
Rukt ze op; o manneminnestrijd.
Den dappere dien haar kling doorsnijdt
Huldigt ze in haren schoot.