Voor Bram
Glimlachend prachtige, en donkerrosse,
Doordonderde en ongerepte steppe,
Over uw zwijgen en uw razen kleppen
De klokken als de spechten in de bosschen.
Dagelijks komt dit kloppen tot uw hart
En dringt steeds dieper met de bloeddruk binnen
En holt u uit, en woont in alle zinnen;
En grooter dan de dood en even zwart
En dreigend is dit koninklijk vermanen:
Leg af uw tooi en uw kristallen tranen,
Luchthartige en weenende van lust.
Achter het hoongegrom der vliegmotoren
Is reeds het fluitend vogeltje te hooren
Van ’t paradijs, dat straks op uw puin rust.