Beminnen moeten, niet bemind te zijn!
O zuivre wonde, bloederood en open.
Van zalig beiden en onzalig hopen
Weten zijn liefde een smartekind te zijn.
Een kind van zorgen en van veel geween,
Toch onze troost en hoop en blij verwachten,
Voor wie men bitter-bange, lange nachten
Gewaakt, geworsteld heeft in veel gebeên.
Dan komt de strenge onverbeden dood,
En neemt hem trots gebed en strijd en tranen
En laat ons slechts de leegte als genoot.
En wij begoochlen ons met dwaze wanen:
Dat hij nog leeft, zijn spelen om ons zijn.
Maar ’t hart verkwijnt van stille dorre pijn.