Zomeravond

Zullen wij samen niet het veld in gaan
En naar den waakschen zomervogel hooren,
Die boven ’t zachte ruischen van het koren
Zijn vreemde weeke liederen komt slaan?

Zoo innig als geliefde’ omstrengeld staan
En in hun overgave elkander schoren,
Mengen zich vreugde en droefheid tot sonoore
Gezangen van verrukkingen en waan.

Dit is geen vogel maar mijn eigen bloed,
Dat mij doorschokt met zwaar en trillend bonzen
En in mijn hoofd zijn diep en donker gonzen
Als hooge bruiloftszangen klinken doet.

Dit is mijn hart, dat eindelijk zijn eigen
Wil opgeeft, om deel aan uw hart te krijgen.