Categorie: Nalezing VII
Koorts I, II
I Heer, ik zink weg in duizeling en pijn, Wat ik gedacht, gedroomd heb en gelezen, Komt als een werklijkheid om mij gerezen. En ik moet in die vreemde wereld zijn. En schoon ik wakker ben, en weet: ’t is
Het dogma
Het dogma is geen doode leer, maar levende lofzegging. Ons hart bespeurt U in den wind En ’t lauwe bloed begint te branden Wij schutten met beschaamde handen Ons aangezicht, wijl Gij ons mint. Uw hand beroert ons; wij vergeten
Zomeravond
Naar bloemen ruikt de tuin en fruit, Het veld naar ’t versche hooi. Het volk komt traag de huizen uit. Het weer is stil en mooi. Ze zitten wippend met hun stoel Te praten voor de deur. Hun woorden gaan
De glasblazer
Ik schep den Schepper na; door vuur En wind vorm ik een leven puur. De slechte stof wordt door mijn macht Herboren tot een loutre pracht, Door t vuur tot in de kern doorgloeid Geeft het zich over en het