Onweer

De paarse bliksem kliefde De gele lucht. De bloemen geurden liefde En zetten vrucht. In velden wit van damp Stond ’t koren te verflenschen. Bij nood werende lamp Zaten de tamme menschen In een geladen sfeer Van angst en liefde.

Goethe

Hij is zichzelf een god geweest, Want wat hij van den Eeuwge heeft bekend, Was op het verre firmament Slechts een projectie van zijn eigen geest. Hij dacht: hij was een samenspel Van vreemde krachten en hun tegenstand. Hij was

De brief

Toen de avond de kamer innam, Werd de spiegel met licht gevuld. De brief, die ik niet meer lezen kon, Glansde koel als het zachte gezicht Van een kalm gestorvene, Wiens lippen een vleug warmte vasthouden Om onze laatste kus