Onwezenlijk en los van tijd En wat hen bindt aan ’t aardsch bestaan, Achter den droom der sterflijkheid Gezwenkt, vangt voor den hof het wonder aan. Sinds gisteravond, toen ’t azuur Sluierde in paars en somber goud, En maan haar
Categorie: Nalezing VIII
Eerste liefde
De jongen schrijft; ‘over ’t papier gebogen Heb ik hier nu al haast een uur gezeten Te denken wat ik zeggen zal; wij weten Vaak maar alleen wat wij niet zeggen mogen Ik heb zoo dikwijls door de schuttingreten, Die
De leeuwenkooi
Wat spel was, is gevecht geworden Zijn oogen beurtlings rood en groen, Blindlichtten, flitsten en verorden, En werden onaantastbaar groen. Dit weet hij: en zijn puntig witte Gebit bloot in het roode vleesch, Om met één toeslaan te bezitten, Heft
Het pluis
Toen hij haar een paar dagen liefhad, Verveelde zij hem zeer. Haar denken was maar een kleine stad, Haar ziel een kalm meer. Hij had gehoopt, angstig te verdwalen In een metropool, Voor zijn verlangen schatten te halen Van evenaar
Zwijgen
Zoo wij, genezen van de zonden, – O dood, waar is uw prikkel nu, – Een lied met nieuwe woorden vonden, Het is alleen ter eer van U. Een kind aan moeders borst verzadigd, Glimlacht en slaapt tevreden in. Sluit