Klagen

En lichte dagen gaan en sluierende nachten, En slaap verheft zijn stem en suit mij zachtjes in, En geeft zoo lieven troost aan droomen en gedachten, Dat ik den nieuwen waak gelijk een kind begin. Mijn handen vragen buit, ik

In memoriam

Was dit niet schoon en waren de getijden Niet brandend en zoozeer verblind van licht, Dat wij deemoedige bange handen breidden Voort ’t glanzen van elkanders aangezicht En de oogen toe, stil van elkander eiden, Dat elk dit zalig wonder