Heimwee

3/10 vroegste gedichten van Willem de Mérode ’t Smal wegje slingert vreemd door ’t korenland; ’t Rood van een klaproos toont zich hier en daar; Een eenzaam paartje wandelt en haar hand Rust op zijn arm. Nu ziet hij enkel

Rozen

Vandaag heb ik mijn hart aan u verloren, Rozen, zoo rood als versch vergoten bloed. Ik zie in u den ouden liefdegloed, Die, nieuw, elk jaar in ieder wordt herboren. En, o, het stille lichten der ivoren! Dit is zoo

Feestdisch

De feestdisch is gedekt in ’t lommer.Wanneer het windje even waait,Komen er zonnevlammen gelaaidIn het kristal, zooals de kommerTot vuur kan worden in een dof moe hoofd.De borden, de servetten en de schalen, Het witte zilver en ’t felblank der

Bijeenkomst

Zij zongen stijfjes: kom toch mede, makker! Een juffrouw had hen leuterend geleid. Maar ’t bracht geen warmte en geen gezelligheid. En toen getuigde een ongezonde bakker. Hij zeide met iets zalvends in zijn stem, Of hij ongare broodjes aan