3/10 vroegste gedichten van Willem de Mérode t Smal wegje slingert vreemd door t korenland; t Rood van een klaproos toont zich hier en daar; Een eenzaam paartje wandelt en haar hand Rust op zijn arm. Nu ziet hij enkel
Auteur: Helma
Op de fiets
2/10 vroegste gedichten van Willem de Mérode Een lange weg, wit in het zonnelicht. Een huisje, in dopen deur een grooten hond; Een pleintje, jongens, rollend langs den grond; Een man, die toekijkt, pret op t rood gezicht. In t
Dorp bij Zomeravond
1/10 vroegste gedichten van Willem de Mérode Langs t oude kerkje werpt de manelamp Zilverig schijnsel. Lichtstraal dartelt neer Door zacht-bewegend loover. Heen en weer Kringelt een vleermuis door den avonddamp. Twee mannen staan te praten, lachen klinkt. Ginds klapt
Een nieuw lied
van een jongeling die zijn beminde ombracht, en daarvoor moest sterven, medegedeeld door Willem de Mérode O mannen en vrouwen hoort dit lied, Ik zing het al langs de straten, Hoe een jongedochter in groot verdriet Haar achtbaar leven moest
Rozen
Vandaag heb ik mijn hart aan u verloren, Rozen, zoo rood als versch vergoten bloed. Ik zie in u den ouden liefdegloed, Die, nieuw, elk jaar in ieder wordt herboren. En, o, het stille lichten der ivoren! Dit is zoo
Dansende derwischen
Eerst draait er één, dan twee, dan vier, En eindlijk allen, groote tollen Die razend worden, en uitbollen, Bleeke planeeten zijn, wier zwier Men niet meer volgt, maar als vreemdstille Rondheden roereloos ziet staan. Windkolken raken elkaar aan En zoeven,
Klacht om Abisag
Hoe zult gij hier kunnen rusten? Al de onnut gespaarde lusten Stromen nog met zacht geruis Door uw ongerepte leden, Die nu met hun heerlijkheden Zijn besloten in dees kluis. Altijd hebt gij u onthouden Aan onmachtigen; ach, de oude
Feestdisch
De feestdisch is gedekt in ’t lommer.Wanneer het windje even waait,Komen er zonnevlammen gelaaidIn het kristal, zooals de kommerTot vuur kan worden in een dof moe hoofd.De borden, de servetten en de schalen, Het witte zilver en ’t felblank der
Bijeenkomst
Zij zongen stijfjes: kom toch mede, makker! Een juffrouw had hen leuterend geleid. Maar ’t bracht geen warmte en geen gezelligheid. En toen getuigde een ongezonde bakker. Hij zeide met iets zalvends in zijn stem, Of hij ongare broodjes aan
Jeugdorganisaties
Ja, deze vruchten op hun eigen sap Zijn goed geweckt en zonder alcohol. Ze zien iets bleek en voos, maar zijn niet hol. Wie ’t lust, ga met een volle flesch op stap. Ja, deze vruchten zijn bizonder zoet, Maar