Een krank en schamel hout, Het minste van het woud, Door iedren wind geslingerd, Reikte ik mijn ranken uit, Weerstaan, maar nooit gestuit, Een dorre wilde wingerd. Geen mensch die naar mij zag. Al waar ik kroop of lag, Mijn
Categorie: Het Heilig Licht
In het voorjaar I, II
I Nu worden alle harten weder jong En wrang, als ’t late geuren der seringen. Er ligt melancholie in alle dingen, In alles wat men vroolijk floot of zong. De jongens praten ruwer nu zij ’t bloed Driftig door sterke
Het vlokje haar
Het is zoo weinig, een niets te beduien Wolkje van zijig gouden haar. Lachend genomen, maar het schreien Er over, eenzaam, valt zoo zwaar. Over een kleine doode luien Trage klokken verbijsterend naar. Handen en blinde oogen beien Streelen een
Hoogtijden – II Goede Vrijdag
Gij waart van God verlaten, Toen ’t donker over de aarde lag ? Maar wat kan mij dat baten: Ik sta verlaten in den dag. Langs heel de bloeiende aarde, Is van Zijn voet geen enkel spoor. Vergeefs speur ik
Aan de stilte
Die de Moeder zijt der ongetroosten, Geen, die eenzaam is, alleenig laat, Uw gelaat verteedert voor de bloôsten, Stelt uw goedheid tegen hunnen haat, Of zij u niet kennen, noch beminnen, Eigenwillig zelf zich troost verzinnen, Hen toch nooit verlaat;
Herfst
Er is een geur in de wereld gekomen, Die er vroeger niet was. Zieker dan ’t rieken van welke boomen En rottend gras. Alles is van een vreemd bederf Licht aangestoken. In liefste dingen is het versterf Sterkst uitgebroken. Overal
Als een jongen groot wordt
Het leven lokt uit honderdduizend oogen, Er is een huivrig streelen in den wind. Met iedren diepen ademtocht verzwindt De kracht, of zoet vergif werd ingezogen. Zijn pols jaagt heet en stokt …. het fel bewogen Bloed, dat zijn gutsende
Hoogtijden – III Paaschmorgen
Ik ben met U verrezen, En ken geen leed of rouw. Doods nevelende vreezen Verdampte als morgendauw. Met U was ijzen kilte, Die zwaar lastte op ’t gemoed, En zijn gestolde stilte Nog zuiverend en goed. Mijn deel aan Uw
De zoeker
Mijn zoekend zwerven werd slechts dwalen. Voor , zoeken is mijn ziel te mat. De diep-ontroerende verhalen Van liefdes land en lichte zalen Hoorde ik in aller menschen talen, Maar ieder wees mij ander pad. Ik ging elks weg; terzelfder
Madonna
Liefde is haar nog niet genaderd. Nog vloeit er geen warm verlangen Door den stroom van haar gebed, En haar sâamgevouwen handen Duiden willige overgave, Maar geen vragen: kom tot mij. Doch Gods liefde is rondom haar. In de ijle