De lentenevels stijgen uit de vijvers. De schaduwen van riet en boonren groeien. Schaduw en nevel worden tot een wade, De nacht bedekt den hemel voor ons oog. Mijn vriend heeft aan een vrouw voor jaren Trouw en verbintenis beloofd,
Tag: gedicht aanwezig
De achtervolgde
Een oude schaapskooi of een wrakke schuur Waren zijn onderdak, maar nauwlijks veilig. Hij sliep, en nimmer was zijn slapen heilig. Hij droomde van vervolging, mes en vuur, Woelend op ’t bed van schapenmest en heide. Hij werd omringd, doorstoken
De inbreker
‘k Hoor in de tuin door ’t dorre loof een sluipen Voor ’t open venster staat iemand te gluipen. Even een lichtflits, en een jongeman Wipt binnen, maar daar schrik ik niet erg van. ‘k Zie in zijn vage rechterhand
Oudejaarsnacht
Er is geen nacht zoo eindeloos en zwart Als deze tusschen ’t Oude en Nieuwe jaar. Er is gefladder van een groote schaar Demonen, die gaan lachen bij elk hart, Dat nu zijn handel met God af wil sluiten, Liefst
Een nieuw lied
van een jongeling die zijn beminde ombracht, en daarvoor moest sterven, medegedeeld door Willem de Mérode O mannen en vrouwen hoort dit lied, Ik zing het al langs de straten, Hoe een jongedochter in groot verdriet Haar achtbaar leven moest
Pauwen
Een witte pauw pikt uit een roomen schotel, Een wijfje, en drie pauwen paradeeren Met uitgezette purpergroene staarten. Elk vaagde ’t derde deel der hemelsterren En hing ze als godenoogen in zijn pronk. Samen omringen zij haar teere witheid Gelijk
De landlooper
Is het zoo erg dat ik geen koopman ben Of dominee? moet ge u voor mij geneeren? Ben ‘k sjofel? Een minister dien ik ken Zit niet veel netter in zijn nette kleeren. Ons stoflijk hulsel leggen wij straks neer.
Slaapsteê
Gij waant dat ge in een voddenkelder komt, Waar dingen, die zelfs op de vlooienmarkte Geen waarde hebben, werden saamgeharkt En walmende verrotten en verstomt. Hier staart een oog u aan, een blauw juwewel, Dat, in een bloedigrooden rand
Elisabeth
Er leefde in haar een heimelijke hoop, Dat zij nog eens een schoonen zoon zou baren, En toen haar man intrad met wilde haren, En nederviel en op zijn knieën kroop, En kuste, als een hond, haar rimpelhanden, En sprak,
Dorp bij Zomeravond
1/10 vroegste gedichten van Willem de Mérode Langs t oude kerkje werpt de manelamp Zilverig schijnsel. Lichtstraal dartelt neer Door zacht-bewegend loover. Heen en weer Kringelt een vleermuis door den avonddamp. Twee mannen staan te praten, lachen klinkt. Ginds klapt