Genieten

‘k Geniet den ijlen geur der bloemen feller Hoe meer ik ’t eind van dit kort leven ducht. Gulzig betast, verfijnd proef ik de vrucht. Ik zie den glans van alle dingen scheller. Mijn oogen lachen inniger en heller Tegen

Opdracht

Nu ik tot U mijn oogen heb geheven, Vergeet ik wat ter wereld woelt en krielt. Liefde heeft mij verzaligd en vernield. Ik wil alleen naar Uwen vrede streven. Voor U heb ik alle andren prijsgegeven. Daar is geen ding,

Luieren

Ik lig de hele dag zalig languit Te dromen en gerust op u te wachten. Verlangen heeft mijn denken iets gekruid, Precies genoeg om met plezier te smachten. Ik luier feestlijk, mijn lichte gedachten Bewegen zich om fris en geurig

Ontwaken

De morgen is ontwaakt met licht geruisch Van bladeren en helle vogelkelen. Slaap week zoo zacht als van hun stille stelen De lampjes van het paardebloemenpluis. Nog dwaalt gerucht van leven door het huis Als losse galmen die zich weer

Sterven

Dat mijn begeerten nog zoo dikwijls zwerven En ik in u mijn eenig heil niet zie! Droomgerige oogen en de melodie Van zoete stemmen zoek ik te verwerven. Ach, wat zal ’t baten als ik straks ga sterven, Die vreeslijke

Wake

Laat anderen den nacht maar vieren En schaatren met vervaard gezicht. Geef mij het stom geduld van dieren, Dat stil en trouw te wachten ligt. De morgen zal ’t geluk wel brengen. Lang schalt het kraaien van den haan. De