‘k Geniet den ijlen geur der bloemen feller Hoe meer ik ’t eind van dit kort leven ducht. Gulzig betast, verfijnd proef ik de vrucht. Ik zie den glans van alle dingen scheller. Mijn oogen lachen inniger en heller Tegen
Categorie: Het Kostbaar Bloed
De eerste jacht
De blanke buks beeft in zijn handen. Zijn vingers trillen aan den haan. Honderd maal loert hij in de laan, Zoo hunkert hij om los te branden. De mannen, koel bereeknend, staan Rustig achter de loovren wanden. Hij voelt hun
De vlucht
Ik weet het wel, ’t is alles spel geweest, Eer dat ik uw genade had gevonden, Nu ben ik vrij van zotternij en zonden, En hef mijn oogen tot u onbevreesd. Hoe walgt mij werelds weelderige feest, Waar ziel en
Ziekte-verzen I-VI
I ‘God! Wees dit krank en weerloos hart genadig! II Voor Pater Jos. Van Wely O.P. Ik wist niet meer van leven en van dood III-1 Hij zat gemaklijk op den rand van ’t bed, En sprak van school en
Opdracht
Nu ik tot U mijn oogen heb geheven, Vergeet ik wat ter wereld woelt en krielt. Liefde heeft mij verzaligd en vernield. Ik wil alleen naar Uwen vrede streven. Voor U heb ik alle andren prijsgegeven. Daar is geen ding,
Luieren
Ik lig de hele dag zalig languit Te dromen en gerust op u te wachten. Verlangen heeft mijn denken iets gekruid, Precies genoeg om met plezier te smachten. Ik luier feestlijk, mijn lichte gedachten Bewegen zich om fris en geurig
In het voorjaar
De boom: God, gaat Uw snoeimes weder hakken, Nu ’t sap al driftig in mij stijgt? Heb ik dan zooveel wilde takken, Wier weeldrigheid mijn vrucht bedreigt? Hoe wordt mijn schoone kroon geschonden! Wreed kerft Gij door mijn zachte schil!
Ontwaken
De morgen is ontwaakt met licht geruisch Van bladeren en helle vogelkelen. Slaap week zoo zacht als van hun stille stelen De lampjes van het paardebloemenpluis. Nog dwaalt gerucht van leven door het huis Als losse galmen die zich weer
Sterven
Dat mijn begeerten nog zoo dikwijls zwerven En ik in u mijn eenig heil niet zie! Droomgerige oogen en de melodie Van zoete stemmen zoek ik te verwerven. Ach, wat zal ’t baten als ik straks ga sterven, Die vreeslijke
Wake
Laat anderen den nacht maar vieren En schaatren met vervaard gezicht. Geef mij het stom geduld van dieren, Dat stil en trouw te wachten ligt. De morgen zal ’t geluk wel brengen. Lang schalt het kraaien van den haan. De