Judas

Rood glom de toorts op ’t harnas der soldaten. De schaûw bewoog onrustig in den hof. De jongren scholen onder ’t donker lof. Maar Jezus wachtte rustig en gelaten. Het galmend praten daalde tot een dof Gemompel, want zij zagen

Herodes

Hij liet de sombre geilheid zijner oogen Vaag schemeren, de man belust op bloed, En onverschillig hoorde hij “t verwoed Getier der Joden, maar zijn blikken vlogen Den schamelen Gevangne te gemoet En ’t was of zij Zijn heilig leven