Onweder

Het dondert, en Gods vuur slaat in. Nu is mijn hart voorgoed gezengd. Geen regen die verkwikking brengt Aan dit dor land, uw strenge min Heeft het verheffend gekastijd. Harts hoogland werd zoo dood en schoon Dat het alléén de

De ring

Gij gaaft den gladden gouden ring Met den zeskantigen diamant. Dit is de regenbogenbrand Gebonden in wit licht; ‘k ontving ’t Symbool van hemels heiliging, Die aardsch beminnen witter maakt Dan sneeuw, hoe fel en rood zij blaakt. En ‘k

Het verbond

Deze mildheid, dit bewogen wezen en toch zoo gerust. Dat de deernis uwer oogen Alle opstandigheid en lust Van mijn hart heeft uitgewezen. Deze onwrikbaar ware mond, Die geen aarzeling of vreezen Kent, heeft ziels en bloeds verbond Uitgesproken en