Hij was, verbolgen, schooner dan het beeld Der ijdelheid waarvoor de scharen bogen. Hij brandde ’t netvlies der onwillige oogen, En om hem scheen de wereld vreemd vergeeld. En toen zij weigerden de stugge knie Op ’t vleiend nooden der
Categorie: De Donkere Bloei
Sonnetten – VII Sint Franciscus
Hij liet de kreaturen tot Uw lof Hun bonte mengeling van stemmen reien; ’t Kirren van duiven en der raven schreien En ’t ritselen van regen in den hof. De zonnen dreunden en de maan zong klaar, Het spichtig gras
Miserere mei
’t Is beê, en boetedag. Verloornen en gewonden, Richten hun stil geklag Tot U; vergeef mijn zondeni O Heer, aanzie dit hart, Dat trotsch is en verslagen. ’t Heeft uwen toorn getart En kan uw toorn niet dragen. Gij weet,
Paaschmorgen
Hij was het graf al uitgegaan Vóór ik Zijn dood bezoeken kon. Een zwarte leegte in de zon Gaapt de spelonk mij aan. O wát hoopte in mijn verdriet, Hij kwam mijn ongeduld nog vóór. Maar, Dien ik door den
Jezus weende
Wij weten ’t, Heer, Gij hebt geschreid, Toen Gij den welbeminden In ’t graf moest vinden, Vuns van verderflijkheid. O, toen Gij bij den ingang stond Der groeve en men de deuren Wegwenteldel een geuren Van dood rees uit den
Sonnetten – VIII Roma
O Roma, wie dorst béédlen om uw gunst, Moest zich verbitterd van uw lachen wenden. Drieste barbaren, die u durfden schenden, Beschonkt gij met de schatten van uw kunst. Nog zijt gij veil als in dien verren tijd, Toen keizers
In allen nood
In allen nood en bitterheid Zijt Gij nabij geweest. Nu ben ik tot de erkentenis bereid: U min ik ’t meest O, daarom liet Gij mij alleen? Wat is dit wrang en zoet: Te staamlen, stug nog, door zijn tranen
Paaschavond
Ik heb Hem heel den dag gewacht, En tot mijn pooplend hart gezeid: Verdubbel uwe lijdzaamheid, Hij komt wel vóór den nacht. ’t Is avond en de speelsche wind Schudt aan de rinkelende deur En zucht zijn naam door kier
Stefanus
Toen zij hem sleurden voor den hoogen raad En raasden, dat hij niet meer leven zoude, Was ’t, of zijn wezen uit hun handen dauwde En werd een nevel, waar de dageraad Gulden in gloorde, en vlammend als de gouden
Sonnetten – IX San Pietro
De kaarsen vlammen boven Petrus’ graf, Een welig bed van buigende narcissen. Kerkvorsten bidden in de hooge nissen De zegeningen van den hemel af. En heffen majesteitlijk van gebaar Hun milde handen over heel de wereld, En van gebeden duizelend