De dag heeft uit, de zon is onder. Geen ding dat zich bewegen wil. Het spiegelbeeld van vlet en vlonder Ligt in het roerloos water stil. Het loover legt zijn ijle trossen Langs mijn verduisterende raam. En vaakrig roept uit
Tag: gedicht aanwezig
Avondliedje
’t Is de schemer, en uw zachte Glimlach is mij dicht nabij. Ziels verzichtbaarde gedachte Weerlicht tusschen u en mij. In de heemlen uwer oogen Spieglen sidderend zijn snelle bogen. In een Huistrend ommezweven Wijlt uw adem om mijn hoofd.
Ik heb zoo vaak… (sonnet)
Ik heb zo vaak, wanneer de schemer hing Over de grachten en de hoge bomen, Dicht aan het raam gedrukt zitten te dromen, Waarlangs het lichten aarzlend nederging. De kleuren en de lijnen van elk ding Verdwenen in het wazig-witte
David spelende voor Saoel
Toen zag de koning hoe zijn bruine handen Ruischend de tonen grepen uit de de snaren Alsof er blonde bussels korenaren Voor zichten zwichtten op de heete landen Daar boven hing, een rosse zon, te branden Zijn blozend hoofd met
Sonnet: Nu heb ik voor de heerlijkheid
Nu heb ik voor de heerlijkheid Van Uw genadige oogen Mijn schaamrood hoofd gebogen, Verstrikt in mijn begeerlijkheid. En Gij hebt al de deerlijkheid Van ’s harten onvermogen Tot Uw hoog hart getogen, Verrukt en vol verveerlijkheid. Nu vloeit gestadig
Liedje
Heb ik niet op u gewacht? Toen in bleeke vochtverzade Hemel rees een zweem van blauw, En de morgenster stond flauw Boven aardes nevelwade, Taalde ik naar uw stralende genade, Als naar de zon de doosche gouw. Heb ik niet
Galerij
Mijn dagboek is gelijk een galerij Van schoone grieksche goden-statuetten, Die ik in witte nissen heb doen zetten Ter weerszij van een slanke zuilenrij. En bij de deur, een faun aan iedre zij Wil, stout gehoornd, het binnentreen beletten. Maar
De verloren zoon
Bitt’rer dan alle ellende,is dit herwonnen deel:Weer thuis te mogen slapenop lang verlaten peel, En liggen lamgeslagen en woelen rustvermoeiend,Totdat ’t lavendelgeurigverkoelend linnen gloeit. En mijn ontstoken oogenzien, starende in den nacht,Waar ik mij wende of keere,daar ’t honend op
Liedje
Laat het licht maar later rijzen, Laat de dag maar vroeger dalen, In harts lichte paradijzen Komt zich iedren dag herhalen ’t Stille wonder van de prachten (’t Zien doet ademloos verbazen) Die, vóór ’t korte zomernachten, In de bleeke
Liedje
Ik droomde, dat uw hart mij riep En, nauwelijks vernomen, IJlde ik nabij te komen Tot waar gij laagt en sliep. Ik zocht u, en ik vond u diep In eenen groenend ale. De maan in loovren zale Siddrende schaduws